dinsdag 5 mei 2020

De aanslag blijft een mooi lijstboek


Het raadsel van Mulisch’ aanslag wordt opgelost, maar de ambiguïteit blijft bestaan

Aan de vooravond van de viering van 75 jaar bevrijding bespreekt Onno Blom acht literaire boeken die het beeld van de Duitse bezetting in Nederland hebben bepaald. Vandaag: De aanslag van Harry Mulisch.Onno Blom1 mei 2020, 15:00 Beeld Sabine van Wechem

‘Ik bén de Tweede Wereldoorlog’, heeft Harry Mulisch met kenmerkend gevoel voor bescheiden beeldspraak opgemerkt. Toch kon hij als zoon van een Oostenrijkse vader, die tijdens de Duitse bezetting bij de roofbank Lippmann, Rosenthal & Co werkte, én een Joodse moeder wel aanspraak maken op een biografie waarin twee morele uitersten zich verenigden.

Zo bezien is het geen toeval dat de oorlog – hij was 12 toen de Duitsers binnenvielen – in Mulisch’ oeuvre steeds weer opduikt. Het stenen bruidsbed uit 1959 gaat over het geallieerde bombardement op Dresden en een Amerikaanse ‘oorlogsmisdadiger’ – een contradictio in terminis volgens de schrijver. Mulisch bezocht het proces tegen Adolf Eichmann en schreef er De zaak 40/61 over. En in De toekomst van gisteren vroeg hij zich af wat er zou zijn gebeurd als Hitler de oorlog had gewonnen. Dat boek begon als een roman, maar verscheen in 1972 als ‘het protocol van een schrijverij’.

Hoewel Mulisch had verklaard wel klaar te zijn met het vertellen van ‘verhaaltjes’ over de oorlog, kroop het bloed waar het niet gaan kon. In 1982 verscheen De aanslag, ‘een roman gebaard door een roman’. Het boek kwam voort uit De ontdekking van Moskou, dat Mulisch wel zeven keer tevergeefs probeerde tot een goed einde te brengen. Voor die roman had hij een wees nodig, waarop hij bedacht dat het personage zijn ouders verloor toen zij als represaille door de Duitsers werden gefusilleerd.

De passage groeide uit tot een gezwel, ‘een carcinoom dat mijn roman dreigde te vernietigen’. Hij nam een stanleymes en sneed 29 pagina’s uit het dikke folioboek waarin hij werkte – en liet vanuit die passage in tien maanden De aanslag ontstaan.

Dat Mulisch zijn beeldspraak ditmaal ontleende aan een gevreesde ziekte, was ook geen toeval. 1982 noemde hij ‘het jaar van de driedubbele aanslag’. Op zijn leven werd een aanslag gepleegd: zijn maag werd verwijderd, nadat daarin een kwaadaardige tumor was aangetroffen. Hij genas, hoewel zijn kansen op genezing heel klein waren geweest. Bovendien verscheen dat jaar zijn roman De aanslag. Die was zo succesvol dat er een duizelingwekkende belastingaanslag volgde.

De aanslag is een thriller en moreel-filosofische roman ineen. In januari 1945 zit de 12-jarige Anton Steenwijk met zijn broer Peter in de achterkamer van hun huis in Haarlem Mens-erger-je-niet te spelen. Plotseling horen zij schoten: ‘In die stilte, die de oorlog ten slotte was in Holland, weerklinken op straat plotseling zes scherpe knallen: eerst een, dan twee snel achter elkaar, na een paar seconden het vierde en vijfde schot. Even later een soort schreeuw en dan het zesde.’

Als ze door het raam kijken, zien ze een dode politieagent naast zijn fiets op straat liggen. De buren bij wie het lijk voor de deur ligt, verslepen dat naar hún huis. De Duitsers steken de woning in de fik. Anton komt in een duistere cel op het politiebureau in Heemstede terecht, waar hij een gesprek heeft met een gewonde verzetsstrijdster. Nadat hij uit de cel is gehaald, blijkt dat de Duitsers zijn broer en ouders hebben geëxecuteerd. Beeld Sabine van Wechem

Bij de beschrijving van de gebeurtenissen baseerde Mulisch zich óók op de aanslag die in Haarlem was gepleegd op Fake Krist. Deze fanatieke SD’er werd op 25 oktober 1944 vermoord door een knokploeg, die een andere verzetsgroep, waartoe Hannie Schaft behoorde, net voor was. In De aanslag vindt Anton Steenwijk langzaam maar zeker uit wat er die avond precies is gebeurd. Tijdens de bestorming van Felix Meritis in 1956, destijds het Amsterdamse kantoor van de communistische partij, komt hij Fake Ploeg tegen, de zoon van de vermoorde politieagent. Fake houdt hem voor: is het de schuld van de fascisten dat hun huis in vlammen opging en Antons ouders stierven, of van de verzetsmensen die wisten dat de Duitsers wraak zouden nemen?

In 1966 spreekt Anton bij de uitvaart van een verzetsheld – waarvoor Mulisch zich baseerde op de begrafenis van H.M. van Randwijk in Ilpendam – de verbitterde verzetsman die Ploeg vermoordde. Maar de ware toedracht wordt Anton pas duidelijk als hij Karin Korteweg, de dochter van de buren, tegenkomt tijdens de demonstratie tegen kernraketten in Amsterdam op 21 november 1981. Zij vertelt Anton dat haar vader de Duitse represaille vreesde en zijn hagedissen wilde redden, die voor hem ‘de eeuwigheid’ vertegenwoordigden. Vader en dochter Korteweg legden het lijk bij Steenwijk en niet bij de buren aan de andere kant, omdat daar Joden ondergedoken zaten.

Zo wordt het raadsel van de aanslag opgelost, maar laat Mulisch de morele ambiguïteit van de oorlog bestaan. Er valt niets aan de gebeurtenissen te veranderen, ook niet door ze te begrijpen: ‘Was iedereen schuldig en onschuldig? Was de schuld onschuldig en de onschuld schuldig?’
Onno Blom besprak eerder De SS’ers van Armando en Sleutelaar, De donkere kamer van Damocles van W.F. Hermans, Het bittere kruid van Marga Minco, Het meisje met het rode haar van Theun de Vries, De ondergang van de familie Boslowits van Gerard Reve, Pastorale 1943 van Simon Vestdijk en Het Achterhuis van Anne Frank.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten